- répondre
- répondre [reepõdr]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 antwoorden ⇒ ten antwoord geven2 〈+ à〉beantwoorden (aan) ⇒ antwoorden (op), overeenkomen (met)3 〈+ de, pour〉instaan (voor) ⇒ waarborgen, borg zijn (voor)4 〈biologie, techniek〉reageren♦voorbeelden:2 répondre à un besoin • in een behoefte voorzienrépondre à une invitation • gehoor geven aan een uitnodigingle chien répond au nom de Victor • de hond luistert naar de naam Victorrépondre au téléphone • de telefoon aannemen〈telefoon〉 ça ne répond pas • ik krijg geen gehoor3 je vous en réponds • neem dat maar van me aan¶ enfant qui répond à ses parents • kind dat zijn ouders brutaal antwoordtII 〈overgankelijk werkwoord〉1 (be)antwoorden♦voorbeelden:1 répondre la messe • antwoorden bij de misIII se répondre 〈wederkerend werkwoord〉1 harmoniëren ⇒ symmetrisch zijn2 elkaar antwoord gevenv1) antwoorden (op)2) beantwoorden (aan)3) instaan (voor)4) reageren
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.